Toegevoegde informatie bij een afbeelding in ‘Kerk in niemandsland’ (2)
1. Wie maakten de reis in 1732?
Eind juni 1732 vertrok een rijtuig met vier inzittenden uit Amsterdam. De oudste van hen was de oudheidkundige Andries Schoemaker (geb. 1660). Hij, de financier van de reis en de eigenaar van de koets, had de leiding. Hij hield bovendien een uitvoerig dagboek bij.
Schoemaker groeide op in Overijssel en werd opgeleid voor het textielvak. Hij was niet onbemiddeld en had dus tijd voor een hobby: ‘ontdekkingsreizen’ door zijn eigen land maken.
Hij raakte via de doopsgezinde kerk bevriend met Cornelis Pronk (geb. 1691), een kunstenaar die aan de wieg van een nieuwe tekenmethode stond. Daarover verderop meer.
De jongste van de drie mannen, Abraham de Haen (geb.1707), was leerling van Pronk.
Geesje Arens, dienstbode van weduwnaar Schoemakers, verzorgde de mannen tijdens de reis.
2. Waar ging de reis naar toe?
Ze reisden deze keren naar ‘verre oorden in de republiek’. Omdat De Haen op zijn schetsen de plaatsnaam en de datum schreef, was later nauwkeurig na te gaan wanneer de reisgenoten zich waar ophielden. Uit de vele tekeningen (in schetsvorm!), die vooral door Pronk en De Haen werden gemaakt, valt op te maken dat ze hard werkten. Ergens worden ze omschreven als ‘toeristen’, maar dat geeft een vertekend beeld, dunkt me.
Het viertal vertrok op 26 juni 1732 uit Amsterdam. Via Eembrugge, bij Amersfoort (26-6), Voorthuizen (27-6) en Zwolle (29-6), kwamen ze in Meppel/Nijeveen/Kolderveen/Havelte terecht (1-7). Op (2-7) werd Steenwijk/Wolvega/Oranjewoud/Joure/Heerenveen aangedaan en op (3-7) stonden Diever/Dwingeloo/Ansen/Ruinen/Echten op het programma. Na Ommerschans (5-7), bereikten ze achtereenvolgens Hellendoorn/Almelo (6-7, Goor/ Diepenheim (8-7) en Gelselaar (9-7), bij de Gelderse grens. De reis duurde nog voort, maar die werd hierna niet meer systematisch in kaart gebracht. Al met al verbleef het gezelschap dus maar kort in Drenthe.
3. Met welk doel werd de reis gemaakt?
In 1732 ontstond de zgn. ‘topografische tekenmethode’, met Pronk, Schoemaker en De Haen als aanhangers. In hun ogen vervulden ze tijdens hun reizen een missie: Ze wilden een natuurgetrouw portret schilderen van een ogenblijk in de geschiedenis, met het doel ‘daarmee een venster te schetsen, waardoor in de toekomst gekeken kan worden naar het verleden’. Want alleen op die manier heb je materiaal in handen in strijd tegen het vergeten van wat onze eigen oorsprong is!’ De Haen omschreef in zijn aantekeningen de reden waarom zij de overblijfselen van een havezathe tekenden aldus: ‘om nog eenigszins de gedagtenis te bewaeren’!! Simpel gezegd: ‘Alles wat in hun tijd verging, was verdwenen. En dat wilden ze voorkomen door zo nauwkeurig mogelijk te tekenen!
Tegen die achtergrond is het van belang dat zij Havelte aandeden. Ze schreven dat in dit dorp veelal ‘onnozele’ of wel ‘gewone’ huizen stonden. Zij spanden zich in om het bijzondere, het opvallende te tekenen. En dat moest natuurgetrouw gebeuren! Er moest niets bij gefantaseerd worden, het moesten ‘geen harsenschilderingen’ worden. De resultaten daarvan leverden heel verschillende waarderingen op. Omschreef een gezaghebbend iemand Pronk’s werk ‘droog, stijf en zielloos’, een andere kenner noemde het ‘ware Pronkstukjes’ (zie ‘over de hobbelende bobbelende heyde’, pag. 14).